Onderzoek naar biologisch afbreekbare sensors
Geplaatst op 29 juni 2021
Sensoren bestaan tot heden uit materialen die niet afbreekbaar zijn. Maar de ontwikkelingen gaan snel. Zo kunnen al organische stoffen gebruikt worden bij het 'printen' van elektronische onderdelen. Als een sensor volledig biologisch afbreekbaar is, dan betekent dat een flinke kostenbesparing voor telers en boeren: ze hoeven de sensoren niet te verwijderen na de teelt. Daarbij kunnen sensoren die 'uit de printer rollen' ook in grote aantallen, en daardoor veel goedkoper geproduceerd worden.
Een aantal partijen uit Duitsland, Spanje en Nederland onderzoekt binnen het project PLANtAR de mogelijkheden van biologisch afbreekbare sensoren. Doel van het driejarig project - dat eind 2020 startte - is het stimuleren van ontwikkelingen en het ondersteunen van producenten én mogelijke gebruikers.
WUR onderzoekt de markttoepassing in de glastuinbouw, tuinbouw en akkerbouw en stelt ontwerpcriteria vast voor sensoren in deze sectoren. Daarvoor worden onder meer telers en boeren geďnterviewd over hoe hun bedrijfsvoering mogelijk verbeterd kan worden door de inzet van biologisch afbreekbare sensoren. Is bijvoorbeeld de teelt beter te sturen als er meer data beschikbaar is, of zijn interne processen - zoals het toedienen van gewasbescherming - beter en efficiënter te organiseren?
Het onderzoek van WUR richt zich op een aantal specifieke sensoren, zoals voor het meten van de vochtigheid, geleidbaarheid en nitraat in de bodem, bladnat, een elektronische neus voor geurstoffen en CO2-gehaltes in de lucht. Ook wordt gekeken of sensoren die slechts deels afbreekbaar zijn interessant zijn voor agrarisch ondernemers. Het onderzoek geeft dus meer inzicht in kansen voor biologisch afbreekbare sensoren, zowel in hightech sectoren als in lowtech- of midtech-teelten.
WUR werkt hierin samen met Netherlands Plant Eco-phenotyping Centre, Evalan, MuniSense, Grodan en imec the Netherlands. Projectleider is het Duitse Infineon, een wereldleider in halfgeleidertoepassingen. De Nederlandse partners worden gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken via het programma van 'Internationaal Innoveren', dat is gekoppeld aan het Europese Penta-programma (PENT191002).